5.2 Legende over Mulaa 1. - akoon.nl

Ga naar de inhoud

5.2 Legende over Mulaa 1.

Legende 1 over Mulaa

Het nu volgende verhaal werd oorspronkelijk geschreven door de heer Tanasale op verzoek van G.W.W.C. baron van Hoevell.
Tanasale was regent van Leinitu en een van de meest ontwikkelde hoofden van de residentie Ambon.
Hij was slachtoffer geworden van de cholera-epidemie, die aan het eind van 1875 in de Uliassers heerste.

Legende 1 over Mulaa
Eens kwamen er vanuit het westen, aldus het verhaal van Tanasale, drie mannen en een vrouw naar het onbewoonde eiland Nusalaut.
Het waren de gebroeders Leimese en Huwaatol Latunama en hun Zuster Silawane, vergezeld van kapitan (= leider, kapitein) Matahaa.
Ze kwamen aan bij een haventje, Mulaa geheten en gelegen tussen Akoon en Abubu.
Van daaruit gingen zij zich vestigen in de bergen van Lesiela.

Niet lang daarna kwamen ook mensen vanuit Seram, Saparua en Ambon naar Mulaa toe.
Zij sloten zich aan bij de eerste vier.
Mulaa telde nu zoveel inwoners, dat men besloot Leimese te benoemen tot hoofd van deze negorij.
Men noemde hem Latu Leimese.

Op een dag kwam weer een groep mensen vanuit Ambon naar Nusalaut toe.
Deze mensen waren afkomstig van de twee wijken Latu-manu en Tunianarota van negorij Halong.
Op Nusalaut aangekomen gingen zij zich ten westen van Mulaa vestigen en wel in de bergen van Ama-una.

Kapitan Latumanu wilde op een dag gaan vissen.
Hij daalde de bergen van Ama-una af en ging naar het strand van Ama-hutal.
Toen hij zijn net uit het water ophaalde, zag hij dat hij helemaal niets had gevangen.
In het net zat slechts een pit van een kokosnoot.
Hij pakte de pit uit het net met de bedoeling die mee naar huis te nemen.
Hij vergat hem echter; de pit bleef op het strand liggen.

Toen Latumanu op een andere dag weer eens naar het strand ging om er zoutwater te halen, zag hij,
dat op de plaats waar de pit had gelegen, nu een kokospalm stond met jonge kokosvruchten eraan.
Boven in de palm zat een kleine jongen op de kokosharen te zuigen.
Latumanu ging daarop terug naar Ama-una en zocht toen enkele gereedschappen bij elkaar.
Hiermee ging hij terug naar het strand, klom in de palmboom en haalde het jongetje eruit.
Samen met het kind ging Latumanu terug naar zijn dorp.
Het kind groeide daar op tot een flinke kerel en men riep hem uit tot koning van het dorp en gaf hem de naam Latu Mutihu.
Daarna verlieten zij Amahutai en gingen zich in de bergen van Hena-una vestigen, waar zij een negorij stichtten.
De negorij kreeg de naam Lesi-Nusa, dat betekent “lebih kuasa dalam ini pulau” m.a.w. “de machtigste op dit eiland”.

In de daarop volgende jaren kwamen weer grote groepen mensen naar Nusalaut toe.
Zij verspreidden zich over het hele eiland en stichtten er hun negorijen.
Nusalaut telde toen 8 negorijen, te weten:
1. Mulaa
2. Lesi-Nusa (nu Titawaai)
3. Kakerisa (nu Abubu)
4. Henesiwa (nu Leinitu)
5. Hatalepu Pewai (nu Sila)
6. Samasuru (nu Ameth)
7. Risapori Henalatu (nu Nalahia)
8. Tounusa (nu Akoon)

Iedere negorij had zijn eigen hoofd en bovendien werd het eiland verdeeld in twee delen, namelijk Ina-Haha en Ina-Lohu.
(Ina=moeder; Haha=boven; Lohu=onder)

Ina-Haha betekent "ibu jang di atas" en omvatte de negorijen Lesi-Nusa, Kakerisa, Henesiwa en Hatalepu Pewai.
Radja Mutihu van Lesi-Nusa had het gezag over Ina-Haha en daarmee ook over genoemde negorijen.

Tot Ina-Lohu, dat betekent "ibu jang dibawa" behoorden de negorijen Samasuru, Risapori Hena-Latu en Tounusa,
deze negorijen stonden onder het bevel van de radja van Samasuru.
De radja van Mulaa werd kwaad, dat zijn negorij helemaal werd buitengesloten.
Hij verklaarde daarop de oorlog aan de radja's van Lesi-Nusa en Samasuru,
deze twee radja's verzamelden toen al hun mensen en streden tegen Mulaa.

Kapitan Matahaa van Mulaa was een zeer sterke en dappere man en het was erg moeilijk om een strijd van hem te winnen.
Radja Mutihu van Lesi-Nusa wist dat en samen met zijn mensen bedacht hij een list om Matahaa gevangen te nemen,
daartoe maakten zij een bepaalde plek schoon, strooiden er zand op en legden er sagobladeren overheen,
ze lokten toen Matahaa naar genoemde plek.
Daar aangekomen gleed kapitan Matahaa uit en viel op de grond.
Hij werd toen gevangen genomen en vermoord. De mensen van Mulaa vluchtten toen uit hun negorij,
sommigen gingen zich elders in Nusalaut vestigen, sommigen vluchtten naar Seram.
Mulaa is helemaal uitgestorven.
De radja's van Titawaai en Ameth verzamelden toen al hun mensen,
daarbij werd overeengekomen de grond van Mulaa te verdelen,
de ene helft voor Titawaai en de andere helft voor Ameth.
Tot op heden is dat zo gebleven, Nusalaut telt sindsdien nog maar 7 negorijen, aldus het verhaal van Tanasale.

Afbeelding: Oude kaart van Nusalaut.


Gemaakt door de Commissie Website van PAT
Gebouwd met WebsiteX5 Professional van Incomedia.
Terug naar de inhoud